zondag 14 april 2024

Over AI, over Niek van ZINiN en over het tijdperk van de slimme bibliotheek

Het gaat hard met AI. Heel hard. Deze week werd ik er maar liefst drie keer mee geconfronteerd. Ik neem u mee naar wat ik meemaakte. 

Een vet nummertje van Niek

Op maandag mocht ik spreken bij een mooi feestje in Hellendoorn. In die gemeente in Overijssel werkt de ZINiN-bibliotheken met alle basisscholen samen aan 100% Bibliotheek op school. 

Niek, de geluidsman van het theater zorgde voor de intromziek. Het was een vet nummertje over 100% Bibliotheek op school in Hellendoorn. Het nummer was gegenereerd door AI. Had Niek de avond ervoor nog even gemaakt. Was niet veel werk, zei hij nog. Mijn interesse was gewekt.... Hou die nog even vast.

Een pechgevalletje voor Diederik

Op vrijdagochtend rijd ik naar Zoetermeer voor een overleg met de commissie Digitaal van de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) en aansluitend zal  ik een middag bijwonen over artificial intelligence in de bibliotheekpraktijk. Het is een middag die is georganiseerd door de VOB en NBD|Biblion. 

Terwijl ik in de auto naar Zoetermeer rijdt, hoor ik op de radio dat de ALDI de stem van Diederik Ebbinge in de commercials heeft vervangen door een AI-stem. De stem die de ALDI heeft gekozen, lijkt overigens verrekte veel op de stem die de HEMA nu gebruikt. Diederik Ebbinge geeft aan dat dit natuurlijk een voorbode is van wat komen gaat: stemacteurs gaan brodeloos worden. Ook de Kunstenbond reageert erop en zegt bang te zijn voor verdringing van arbeid. Het verbond van Nederalndse Voice-overs is inmiddels een petitie gestart om het gebruik van AI-stemmen te verbieden. 

Gaan dwergen verdwijnen  uit boeken?

Na mijn overleg in de ochtend schuif ik aan bij het middagprogramma. Het doel van het programma is de vraag: hoe zorg je voor de succesvolle implementatie van AI-toepassingen in jouw organisatie? De VOB en NBD hebben hiervoor verschillende sprekers uitgenodigd en tot slot een panel.In de zaal zitten zo'n 80 geïnteresseerden, bibliotheekdirecteuren maar ook bibliotheekmedewerkers, teamleiders, ICT'ers en collectievormers.

Het theoretische gedeelte van de middag laat ik even achterwege. Want hoe AI precies in elkaar zit, wilt u denk ik niet weten. U wilt net als ik weten wat het in de praktijk gaat doen.

Niels Bogaards en Mireille de Valois Turk van de NBD lieten de zaal zien hoe ze bezig zijn om AI te gebruiken om je collectie inclusiever te maken. Dit doordat je met AI beter door alle teksten van boeken kunt gaan, breder kunt metadateren of doordat je oude metadatering kunt vervangen door nieuwe metadatering. Je moet dan denken aan het detecteren van verouderd of denigrerend taalgebruik, het signaleren van verouderde concepten, het gebruik van genderstereotypes of achterhaalde standpunten. Bedenk daarbij ook dat we niet weten hoe we over vijf of tien jaar aankijken tegen stereotyperingen en dat dit dus steeds dynamischer gaat worden. Als voorbeeld wordt het gebruik van dwergen in verhalen genoemd. Het zou kunnen dat we dit over tien jaar niet meer vinden kunnen. 

Helder is dat dit absoluut nog in de kinderschoenen staat. Maar, ontwikkelingen gaan wel snel. En de vraag wordt dan ook: op welke manier wil je dit inzetten? Denk aan de discussie rondom boeken van Roald Dahl of onze eigen Jip en Janneke. Het ligt allemaal uiterst gevoelig in de samenleving maar dat betekent niet dat je hier niet onderzoek naar moet doen. Interessante gedachte en het geeft ook aan hoe snel onze maatschappij haar blik op de werkelijkheid verandert. Die snelheid van koplopers en achterblijvers is natuurlijk ook precies een deel van de voedingsbodem rond polarisatie.


Ook Ronald Capelle van de bibliotheek AanZet liet zien waar zij mee bezig zijn. Ronald Capelle is een begenadigd verteller en weet hij waar hij het over heeft. Wat mij betreft laat zijn lezing vooral zien, hoe ingewikkeld het eigenlijk is. Het meest concrete voorbeeld dat hij noemt is hoe AanZet Bookarang gebruikt aan inspriatievinder voor boeken (zie afbeelding). Als je dat wilt uittesten kun je hier terecht. Ik geef toe, het is een begin... maar toch ook nog niet meer dan dat. 


In een volgende lezing leggen Michel de Gruijter (KB) en Niels Boogaard (NBD|Biblion/Bookarang) uit welk normenkader je zou moeten ontwikkelen voor AI en welk stappenplan je daar voor zou kunnen volgen (zie afbeelding). Daar schreef ik twee maanden geleden al eens uitgebreider over toen het advies uit kwam. De zaal stelt dat de KB en NBD best het voortouw mogen nemen namens de sector omdat de relatief kleine bibliotheekorganisaties hier echt kennis ontberen. Dat normenkader kunt u hier overigens helemaal lezen.

De praktijk  mag nog wel volgen... 

Om heel eerlijk te zijn, heb ik op dat moment nog niet heel veel praktische voorbeelden gehoord over het gebruik van AI in de bibliotheek, behalve het ene voorbeeld van AanZet. Geen voorbeelden van hoe ChatGPT al gebruikt wordt bij IDO's of gewoon bij het beantwoorden van vragen van gebruikers van de bibliotheek. Of hoe we met zijn allen de Lees Simpel-app kunnen gebruiken. Volgens mij hebben we nog wel wat te doen als sector. 

Overigens zijn er al wel veel bibliotheken die een cursus ChatGPT aanbieden. Als je even googelt vind ik de bibliotheken Veenendaal, Oost- en West-Achterhoek, Midden-Brabant, Deventer, Emmen, Zeewolde, Breda en dat was nog maar de eerste pagina met zoekresutlaten. 

Het eindigt met een paneldiscussie. Daarvan noteer ik nog dat een directeur bekende dat hij zijn voorwoord van zijn jaarverslag en ook sommige columns wel eens met chatGPT had geschreven. 

Nina Nannini van NBD|Biblion vatte het eind van de middag wel goed samen.  De industriële revolutie zorgde voor mechanisering. Een proces dat, ook na anderhalve eeuw, nog steeds geoptimaliseerd wordt. Dat kun je letterlijk zien als je bij de NBD het proces ziet van de boekverwerking waar met tal van machines en robots wordt gewerkt. AI gaat voor dezelfde revolutie zorgen. Ook voor onze sector. Of juist zelfs voor onze sector waar we zoveel met informatie werken. En wij maken daar nu het allereerste begin van mee en het zal onze wereld nog op zijn kop zetten. Ik geef haar gelijk.  Wen er maar vast aan en investeer er in. Dus ja, werk zelf eens met ChatGPT, Dall-e of eh... Nou, lees maar verder. 


Terug naar Niek: maak je eigen song met AI!

In het weekend laat ik de week nog eens aan me voorbij trekken. Van wie heb ik nou het meest geleerd deze week? Dat blijkt Niek te zijn, de technicus van ZINiN. Met het muzieknummer dat hij liet horen heeft hij me getriggerd. Hoe deed hij dat? Met welk pakket? Ik Google en vind een goed artikel over het AI-pakket Suno.  Ik log in met mijn Google-account, klik op 'explore' en ik geef mijn vraag op: een afro-beat song over AI in bibliotheken. Klik. Twintig seconden later staat het voor me klaar. Het was letterlijk twee minuten werk en het nummer staat als video voor me klaar. Ik upload het naar YouTube en kan het hier met u delen.  Het is het nummer en de video die u boven dit artikel vindt. Als ik ergens van van mijn stoel viel deze week was het hiervan. Niek was deze week mijn gids in AI-lind.

Kom er maar in en speel maar af: Het tijdperk van de slimme bibliotheek! En Niek: bedankt!

zaterdag 6 april 2024

Amsterdam-Utrecht: twee steden en twee bibliotheekvisies

In de afgelopen maand kwamen zowel de gemeente Amsterdam als de gemeente Utrecht naar buiten met een nieuwe bibliotheekvisie. Hoewel, nieuw... Voor Amsterdam was het voor het eerst in het 105-jarig bestaan dat de gemeente überhaupt een visie op bibliotheekwerk ontwikkelde. Beide steden hebben een ambitieuze bibliotheekwethouder: Moorman in Amsterdam en Eerenberg in Utrecht. Reden genoeg om beide plannen eens te lezen en naast elkaar te leggen en een paar conclusies te trekken. 

Wilt u ze zelf lezen, de visie van de gemeente Amsterdam vindt u hier en die van Utrecht vindt u hier. 

Amsterdam: Lang leve de Bieb


De bibliotheekvisie van Amsterdam draagt de titel: Lang leve de Bieb: de eerste Amsterdamse bibliothekenvisie. Het is een speelse titel en die speelsheid en enthousiasme voor de bibliotheek blijft de hele beleidsvisie voelbaar. Het straalt uit dat Amsterdam blij is met de bibliotheek en deze van grote waarde vindt. 

Leeshoofdstad en gratis tot 27 jaar 
Wethouder Moorman laat dat enthousiasme al in de introductie merken:
'In ’Lang leve de Bieb: de eerste Amsterdamse bibliothekenvisie’ delen we als gemeente voor het eerst onze visie en doelstellingen voor de openbare bibliotheek in Amsterdam. Laat ik hier als wethouder gelijk een van mijn ambities noemen: ik wil samen met de bibliotheek zorgen dat Amsterdam de leeshoofdstad van Nederland wordt. Daarom investeren we in lezen en in de bibliotheek. Dat doen we onder meer door samen met de OBA het programma ‘Liefde voor Lezen’ te lanceren en door in Zuidoost de bibliotheek van de toekomst te bouwen: OBA Next.

We hebben nog een ander cadeau voor de Amsterdammers in petto. In Nederland is het bibliotheeklidmaatschap gratis voor jongeren tot en met 18 jaar. Daarna betalen ze voor hun lidmaatschap. In Amsterdam zetten we nu de volgende stap. Een bibliotheek van de toekomst kan niet zonder de generatie van de toekomst. Daarom maken we voor Amsterdammers tot 27 jaar en al hun leraren het lidmaatschap gratis.'

Het is duidelijk, de gemeente heeft een ambitie met de bibliotheek en men wil investeren in maatschappelijk rendement. Dat doet men in de notitie langs vijf lijnen:

  1. De bieb voor groei en ontwikkeling
  2. De bieb voor verbinding
  3. De bieb voor digitale participatie
  4. De bibliotheek in de groeiende stad
  5. OBA Next
In de lijnen van de programma's wordt een keurige opsomming gegeven van alles wat moet gebeuren van leesoffensief tot gezinsaanpak en van meertaligheid tot maakplaatsen en cultuureducatie. Toch zijn er drie grote zaken die eruit springen als ik het zo bekijk. 

Bibliotheek op school
Op de eerste plaats is dat de verbinding met de scholen met het programma OBA op school, een Amsterdamse variatie op Bibliotheek op school. Amsterdam was geen koploper op dit gebied maar lijkt hier toch in te zetten op een flinke inhaalrace. Wel zal men dat doen in een bepaalde volgorde van uitrol.

De visie merkt daarover op:
'We passen hierbij het principe ‘ongelijk investeren voor gelijke kansen’ toe, want onvoldoende taal- en andere basisvaardigheden liggen aan de basis van veel ongelijkheid in onze samenleving. We starten daarom in 2024 in de stadsdelen waar laaggeletterdheid het meeste voorkomt, namelijk Noord, Nieuw-West en Zuidoost. Op termijn is de ambitie om het programma over de hele stad uit te rollen.' 

Beleid voor spreiding: bibliotheekvestiging per 30.000 inwoners

Naast de samenwerking met scholen, gaat het ook heel erg over het aantal vestigingen en de invulling ervan.  In de afgelopen jaren is er landelijk veel aandacht geweest voor te nabijheid van bibliotheken. Door sluiting van vestigingen kwam die nabijheid onder druk te staan. Nu heeft Amsterdam altijd gestaan voor een sterk netwerk van vestigingen en die lijn trekken ze onverkort door in deze visie. Sterker, het straalt groei uit. Ze durven de groei van de stad te koppelen aan de groei van het aantal vestigingen. 

De visie zegt daarover het volgende
'In de basis willen we een gelijkwaardige verdeling van het aantal bibliotheken per inwoners. De richtlijn van 30.000 inwoners per bibliotheek geeft een goede indicatie van hoeveel inwoners een bibliotheek effectief kan bedienen. We starten de spreidingsbenadering vanuit het uitgangspunt dat er binnen de grenzen van elk stadsdeel genoeg bibliotheken zijn om een goede dienstverlening te bieden aan de inwoners van ieder stadsdeel.'

Wat betreft de invulling van de vestigingen, sluit het erg aan bij de visie van de OBA zelf. Daar schreef ik in 2022 al over en daarin zie je dat samenwerken het belangrijkste onderdeel van het DNA van de OBA moet worden. Samenwerken met de inwoners en samenwerken met tal van partners.  

OBA Next als vlaggenschip
Een derde opvallend lijn is die van OBA Next. Lag dit een aantal jaren geleden nog lelijk onder vuur en werd uiteindelijk verplaatst van de Zuidas naar Zuidoost. Het is maar een klein verschil in afstand en toch een wereld van verschil. 

OBA Next moet het nieuwe vlaggenschip worden van de OBA. De visie schrijft over OBA Next:
'Een bibliotheek van wereldformaat die uitblinkt op innovatie en duurzaamheid en die vanuit een gemeenschapsbasis werkt. Met de OBA Next wordt een grootstedelijke bibliotheek gerealiseerd die alle Amsterdammers bedient. Enerzijds door de ontmoetingsplek waar de energie van het stadsdeel voelbaar aanwezig is en de programmering drijft. Anderzijds door te leren en te experimenteren met innovatieve programma’s. Wat in de OBA Next succesvol is, wordt uitgerold naar andere vestigingen.'
Op een aantal andere punten uit de visie kom ik straks in de vergelijking nog wel terug. Zonneklaar is wel dat Amsterdam  een puike visie heeft om leeshoofdstad van Nederland te worden.... Kan Utrecht daar over heen?

Utrecht:  Beleidsnota Bibliotheek 2024-2034



Waar Amsterdam nog een feestelijke titel heeft voor het beleid 'Lang leve de bieb' daar heet in Utrecht de visie gewoon degelijk: 'Beleidsnota Bibliotheek 2024 - 2034'. De inhoud daarentegen kan zeker de toets met Amsterdam doorstaan. En daar zijn zeker ook paralellen te zien. 

In de inleiding schetst wethouder Eerenberg waarom deze visie nodig is. En daar lezen we dezelfde liefde voor bibliotheekwerk als die we bij Moorman in Amsterdam zien:
'Utrecht is een stad met veel ontwikkelkansen voor jong en oud. Op het gebied van taalvaardigheid is al veel bereikt. Toch kunnen te veel Utrechters niet goed genoeg lezen. Een deel van de kinderen begint met een taalachterstand aan het basisonderwijs en te veel jongeren komen, ondanks grote inspanningen van leraren, met een taalachterstand van de middelbare school. Door armoede wonen gezinnen soms klein, waardoor niet elk kind een rustige plek heeft om te studeren of wifi tot de beschikking heeft.
Volwassenen kunnen door laaggeletterdheid informatie van de overheid of een bijsluiter niet lezen, hebben minder kansen op de arbeidsmarkt en worden belemmerd in het ontwikkelen van een gezonde leefstijl. Hierdoor groeit de kloof tussen de mensen die goed kunnen lezen en schrijven en zij die daar moeite mee hebben.
(…)
Bij deze opdracht heeft Bibliotheek Utrecht een belangrijke, verbindende taak. De bibliotheek is de enige plek in de stad waar dagelijks duizenden bezoekers komen om te lenen, lezen, leren, kennis te delen en te reflecteren. Een plek die een onmisbare, verbindende rol speelt bij de aanpak van laaggeletterdheid, onderwijsachterstanden en eenzaamheid. Waar je naartoe kan om geholpen te worden met vragen over tal van onderwerpen, waar je gratis een boek of de krant kunt lezen en - als je dat (nog) niet kunt – waar je taalles kunt volgen. Waar je je kunt terugtrekken om te studeren, maar waar je ook juist mensen kunt ontmoeten of een debat bijwonen. In de bibliotheek is iedereen welkom en veel mensen weten de bibliotheek te vinden. Het is een plek waar mensen samen kunnen leven.'
De Utrechtse visie kent ook vijf lijnen maar andere lijnen: 
  1. Een bibliotheek van de wijk
  2. Optimale spreiding in de stad
  3. Toegankelijkheid als uitgangspunt voor gelijke kansen voor alle Utrechters
  4. Een toekomstgerichte en vooruitstrevende maatschappelijke voorziening
  5. Focus op het versterken en vergroten van samenwerkingen
In de prioriteiten en uitwerking zien we wel veel gelijkenissen. Ook hier heeft de wethouder een cadeau: boetevrij voor de jeugd en gratis lid voor alle leerkrachten. Dat eerste had Amsterdam al, dat tweede heeft Amsterdam ook beloofd. 

Ook in Utrecht is de Bibliotheek op school - die hier gewoon Bibliotheek op school heet - een speerpunt. En ook hier wordt gezegd dat er prioriteit wordt gegeven aan de scholen met de meeste leerlingen met een taalachterstand. 

En ja, ook in Utrecht wordt iets gezegd over het spreidingsbeleid en hoe dat moet gaan. De visie zegt daar het volgende over:
Belangrijk uitgangspunt is dat de voorzieningen in de stad voor al die inwoners toegankelijk blijven. Dat Utrecht een stad is waarin alles wat je nodig hebt, dichtbij is; een 10-minuten stad. Hoewel in de RSU (Ruimtelijke Strategie Utrecht 2040, red.) de bibliotheek niet wordt genoemd, verklaren we dit concept ook van toepassing op de bibliotheekfunctie.'
Hier wordt dus gerefereerd aan de tijd die je nodig hebt om bij een voorziening te komen. Maar even verderop in de visie staat ook het volgende: 
'De toenemende verdichting van onze stad vraagt om één bibliotheekvesting voor 30.000 inwoners overeenkomstig de landelijke norm.'
Hier volgt men dus de lijn van Amsterdam. Overigens wordt verwezen naar een landelijke norm die er naar mijn weten nog helemaal niet is maar nog op gesprekstafels ligt. Daar wordt voor grote steden inderdaad verwezen naar één vestiging per 28.000 inwoners. Eerenberg is zelf overigens voorzitter van de VNG-commissie waar dit besproken wordt dus enige invloed heeft hij er wel op.  

Waar Utrecht een stap verder is dan Amsterdam, is in de financiële paragraaf. Daar wordt inderdaad al een meerjarig financieel perspectief geboden. Nog wel zonder de extra rijksmiddelen die per 2025 beschikbaar moeten komen. En de wethouder merkt er ook bij op dat dit een richtinggevend financieel kader is en dat de gemeentebegroting nog aanleiding kan geven tot wijzigingen. Ja, dat is nog wel onder enige voorbehoud, maar het is meer dan alleen het subsidie voor volgens jaar. Ik zou daar als directeur wel mee kunnen leven omdat de visie inhoudelijk wel richting geeft wat de gemeente wil. Opdracht en financiering liggen zo dicht bij elkaar. 

Kunnen we nog wat conclusies trekken?
Amsterdam en Utrecht laten allebei zien dat ze een ambitie hebben met het bibliotheekwerk. Uit beide visies spreekt dat het bibliotheekwerk van grote waarde is en beiden kiezen op hoofdlijnen dezelfde prioriteiten.

Ik trek drie conclusies en doe nog één constatering om vervolgens nog een slotconclusie te doen. 

Conclusie 1: Spreidingsbeleid is weer helemaal terug

Het spreidingsbeleid is weer helemaal terug. Waar we vanaf 2010 met bezuinigen lang niet meer durfden na te denken over méér vestigingen maar alleen maar het woord 'minder' kenden, lijkt het tij toch echt te keren. Voor gemeenten wordt weer evident dat een goed voorzieningenniveau dat dichtbij burgers beschikbaar is, van groot belang is voor de leefbaarheid van dorp en stad. De SPUK-regeling van het ministerie was al een eerste zet in die richting maar het vertaalt zich nu ook in de eerste gemeentelijke visies. 

Het Utrechtse beleidsplan laat dat schematisch als volgt zien in de visie.


Conclusie 2: Scholen en jeugd als prioriteit
In beide visies heeft de ondersteuning van de jeugd en het onderwijs alle prioriteit. Dat zijn programma's die tijd vragen en in de aanloop geven de wethouders allebei al een snel cadeau in die richting. In beide steden mogen de leerkrachten gratis lid zijn van de bibliotheek. In Utrecht wordt de jeugd boetevrij en in Amsterdam wordt het gratis lidmaatschap verhoogd naar 27 jaar. Bibliotheken gaan de komende jaren hier flinke meters maken. 

Conclusie 3: Op naar een meerjarenfinanciering
Zowel Amsterdam als Utrecht geven aan dat men streeft naar meerjarenfinanciering waardoor zekerheid en rust ontstaat om ook echt te gaan bouwen. In de Utrechtse visie gaat het naar iets dat daar al op lijkt en Amsterdam spreekt men de ambitie hiertoe uit. Dit onder verwijzing dat dit een eis zal worden bij de zorgplicht. 

Eén constatering: de bibliotheekwet gaat in, in 2027? 
Bijzonder is dat beide visies aangeven dat de nieuwe bibliotheekwet ingaat in 2027. Die zou oorspronkelijk in 2025 ingaan, stond voor zover ik weet nu op 2026 maar staat in beide visies op 2027. Ik had dat nog niet gehoord. Nu is het wel zo dat iets dat nu op 2026 staat nooit eerder plaats vindt en wel vaak later. Overigens zullen de rijksmiddelen wél per 2025 beschikbaar gaan komen. Wat dus de bijzonderheid op gaat leveren dat er nog geen zorgplicht is maar wel geld.

Slotconclusie
De slotconclusie is toch wel dat deze twee steden het spits afbijten rond bibliotheekvisies. Want eerlijk gezegd, denk ik dat er nog veel zullen volgen. De zorgplicht zal vragen om gemeentelijke meerjarenbeleidsplannen. Dat is niet helemaal hetzelfde als een visie maar bevat op onderdelen toch wel degelijk dezelfde onderdelen. Amsterdam en Utrecht geven hun mooie visitekaartjes af. Amsterdam en Utrecht doen niet veel voor elkaar onder. Als dit een voetbalwedstrijd was, zou het een gelijkspel zijn na een zinderende wedstrijd.

Andere gemeenten kunnen mooi de kunst afkijken van dit goede voorbeeld. De groeiende rol van bibliotheken die we de afgelopen tien jaar al zagen en waar met velen aan gewerkt is, zien we nu ook vertaald in het hart van gemeentelijk beleid. 

Ik zeg samen met de gemeente Amsterdam: Lang leve de Bieb! 

zaterdag 30 maart 2024

De week van het verdriet

Sorry. Dit is een ander verhaal dan u van me gewend bent. U kent mij als een schrijver van vaak optimistische stukjes. Over mooie zaken die mij opvallen, over kansen die ik zie en over dingen waar ik blij van wordt. Dat is dit niet. Hebt u daar geen zin in, sla dit verhaaltje over. Volgende keer heb ik weer een vrolijk verhaaltje over bibliotheken.

Ik val maar met de deur in huis. Het afgelopen jaar was het jaar waarin ik meer dan ooit in mijn leven gehuild heb. Ik zal u de details besparen maar de afgelopen tijd leek het ene verdrietige na het andere verdrietige zich bij me te melden. En meer dan ooit overviel het me. Telkens leek iets moois mij door de vingers te glippen. Ongrijpbaar. Als een onvermijdelijk loslaten van wat zich al niet meer liet vasthouden. Verdriet dat soms zelfs leidde tot paniek over hoe ik nu verder moest. Dat je het even niet meer weet. Alsof de bodem onder je voeten verdwijnt. 

Het verdriet liet mij me eenzaam voelen. Zeker, ik deelde het met vrienden, vriendinnen, kennissen en collega’s en zocht hulp. En dat is fijn. En nodig. Verdriet doet je beseffen wie je echte vrienden zijn. Het is een klein kringetje van mensen die blijven vragen hoe het gaat. En dat bleken in mijn geval toevallig meer vriendinnen dan vrienden.

En oh, ik leef prima verder hoor. Het verdriet gaat gewoon zo al een tijdje met me mee. En soms is het meer aanwezig dan anders. En dat het verdriet zich vanuit verschillende hoeken aandiende is botte pech. Een stomme samenloop.

Maar verdriet heeft ook iets zachts. Het laat je dicht bij jezelf blijven. Het is geen tijd voor bravoure, kapsones of een grote mond. Het heeft iets puurs. En hoewel ik altijd al kon genieten van de kleine dingen van het leven, ben ik die in dit jaar nog meer gaan waarderen. Het gevoel van zon op je huid. Een fijne ronde hardlopen. Een lekker kop koffie. Het lezen van een boek in alle rust. 

En in elk verdriet zijn soms nog zonnestralen te vinden. Zo kende ik nog een mooi uur met mijn vader, een aantal dagen voor hij overleed. U ziet ons op de foto. We zaten samen op een bank in het zonnetje. Hij leefde al volledig in zijn waanwereld maar we genoten van het samenzijn. Het zou één van zijn laatste glimlachen zijn die ik vastlegde. Verdriet laat je nog beter de warmte voelen die er ook is.

Een vriendin zei me dat elk leven een verhaal is met een plot. En elk plot kent een dal. Het dal is het  dieptepunt van het verhaal. En dat dat dal altijd is voordat het verhaal weer een goede wending neemt. Na het duister komt het licht. Zo vlak voor Pasen, toch ook een feest van duister naar licht,  wellicht een troostende gedachte. En wat voor mij een troostende gedachte is, is dat misschien voor u ook. Want wat ik meemaak, is niet uniek. Leven en verdriet komen elkaar bij iedereen tegen. Je leest het alleen veel minder dan de enthousiaste en positieve verhaaltjes. Ik steek dus maar een kaarsje aan bij dat verdriet. Van mij mag dat licht nu wel weer komen.

Ga ik volgende week weer vrolijk over bibliotheken schrijven.

zondag 24 maart 2024

Het leeszaaljaarboekje van 1913

Een kennis met een historisch hart kwam een partij Leeszaaljaarboekjes tegen. Een partij waar ook de hele oude nog bij zaten. Hij dacht gelukkig aan mij. En zo kwam ik in het bezit van de eerste Leeszaaljaarboekjes die sinds 1913 werden uitgegeven. Die Leeszaaljaarboekjes werden elk jaar uitgegeven en bevatten de namen van alle bestuursleden en medewerkers van bibliotheken. Ook bevatten ze tal van statistieken van bibliotheken. In mijn onderzoeken voor mijn boeken heb ik ze ook al vaak gebruikt. U snapt wel dat ik als een kind zo blij was met die boekjes. En ja, daar mag u een beetje meewarig om glimlachen.

Het eerste leeszaaljaarboekje werd uitgegeven door de Centrale Vereniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken. Die Centrale Vereniging, ook wel CV genoemd, is de voorloper van onze huidige Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB). De CV werd opgericht in 1908 toen er nog maar zes bibliotheken actief waren. En zo ondertussen werd het dus tijd voor een een leeszaaljaarboekje. Het leeszaaljaarboekje van 1913 begint dan ook met uitleg waarom het boekje moest verschijnen. Lees maar even mee. 


Ik heb een zwak voor dit soort oude documenten. Het zachte papier, de vlekken die de ouderdom markeren en informatie die je terugbrengt naar een tijd die je zelf niet meemaakte. 1913, er was nog maar een handjevol bibliotheken en die vonden elkaar. Uiteraard met de ambitie om te groeien. Er moesten overal bibliotheken komen!

Waar waren al bibliotheken in 1913?

Het boekje geeft dan ook een overzicht van de bibliotheken die er op dat moment zijn. 


Ik weet dat ik in Dordrecht geen vrienden maak met die lijstje. Er leeft nog altijd een discussie tussen wie nou echt de eerste bibliotheek was in Nederland: Dordrecht of Utrecht. Zelfs Schneiders, de schrijver van het standaardwerk over de geschiedenis van openbare bibliotheken in Nederland, waagde zich er niet aan. Er was voor beiden wat te zeggen. Maar in dit lijstje wordt Utrecht dus boven Dordrecht geplaatst. Andere vroege plaatsen waren dus Groningen, Leeuwarden, Den Haag en Rotterdam.  

Na 1907 volgen dan ook iets kleinere stadjes: Zutphen, Appingedam, Apeldoorn en Zeist bijvoorbeeld.  In 1913 werd in maar liefst zeven gemeenten een bibliotheek geopend. Het werk was toen dus echt begonnen. En dus ook tijd voor een leeszaaljaarboekje. Amsterdam zou als grote stad nog tot 1919 in dit rijtje ontbreken.

De personeelsbezetting

In het boekje staat ook een overzicht van de personeelsbezetting per bibliotheek. Het is wel een grappig overzicht, kijk maar eens hoe ze dat in 1913 deden.


Dat hebben ze toch grappig gedaan, niet? Er vallen een paar zaken op als je er door heen kijkt. Ik heb even geteld: in 1913 waren er precies 100 medewerkers in het bibliotheekwerk. 44 daarvan waren man, 46 waren vrouw. Overigens: een paar jaar geleden schreef ik over de huidige man-vrouwverhouding en nu zijn mannen sterk in de minderheid met een aandeel van 16%. Dat was in 1913 dus nog 44%. Van de leidinggevende functies - die van bibliothecaris - waren er van de 18 maar liefst 12 vrouw. Vrouwen waar daar dus gewoon ver in de meerderheid. Dat lijkt mooi maar dat wordt eigenlijk vooral verklaard door het lage salaris.... je kon geen kostwinner zijn met het salaris in de bibliotheek. Op de directiefuncties in grote plaatsen na. Je zag overigens wel veel mannen in de rol van conciërge en binder, een functie die we nu eigenlijk niet meer kennen. Die conciërges, en soms waren dat ook man en vrouw, waren ook met regelmaat inwonend in de bibliotheek. 

Rotterdam is overigens ook wel een opvallende met alleen mannelijke werknemers in 1913.

Opvallend is ook dat een deel van de bibliotheken geen bibliothecaris had. Die waren simpelweg te arm om een betaalde kracht in te huren. Het bestuur deed dan vaak deze taken. De Rijkssubidieregeling schreef vanaf 1921 overigens voor dat je een gediplomeerde bibliothecaris aan het hoofd van je organisatie moest hebben. Die professionalisering volgde dus nog. 

Welke politieke partijen bestuurden de bibliotheken? En waar waren de katholieken?

Bijzonder is ook wel het volgende overzichtje in het jaarboek. Het geeft aan met welke achtergrond bestuursleden in het bibliotheekbestuur zaten. 

Een kleine toelichting bij de partijen: AR is Antirevolutionair, CH is Christelijk Historische Unie, K is Katholiek, L is Liberaal, SD is Sociaal-Democraat en VD is Vrijzinnig-Democraat. 


Waarom was dit staatje zo belangrijk? Nou, dat had vooral te maken met de aard van het openbare bibliotheekwerk. Het was een openbare instelling en alle stromingen moesten vertegenwoordigd zijn. Daarmee onderscheidde de openbare leeszalen zich van de volksbibliotheken die er toen ook veel waren en die veel meer een particulier initiatief waren van met name rijke mensen als charitatieve instelling voor de onderkant van de samenleving. Het ging bij de openbare bibliotheken er juist om dat iedereen bij deze instelling hoorde en dat je elkaar daar ook tegen kwam, hoog en laag, links en recht, katholiek en protestant. Een theorie die je heden ten dag met de polarisatie zo weer uit de kast kunt trekken. 

Alle stromingen zijn overal goed vertegenwoordigd. Op één uitzondering na. Opvallend is dat de katholieken nogal eens ontbreken in het bestuur. En ook dat had wel een reden. De katholieken hebben na 1850 een flinke emancipatiegolf meegemaakt. In de grondwet van 1848 werd discriminatie op grond van godsdienst afgeschaft. Het betekende bijvoorbeeld dat katholieken ook ambtenaar mochten worden. Tot die tijd hadden protestanten nog wel een aantal privileges. De katholieken grepen die vrijheid aan om zich sterk politiek en bestuurlijk te ontwikkelen. En zij waren dan ook de eerste om een eigen zuil op te richten. Dus ook specifiek katholiek bibliotheekwerk. 

De inkomsten in 1913: het Rijk stond aan de lat

Natuurlijk zat er in het leeszaaljaarboekje ook een overzicht van boekenbezit en in latere jaren ook die van de uitleningen. Dat laat ik even. Interessant is ook nog wel het overzicht van inkomsten. Dat zag er in 1913 als volgt uit.


Ook hier vallen wel ene paar zaken op. Op de eerste plaats is het aandeel van de gebruikers (particulieren) nog stevig. Gemiddeld toch zo'n 30% van de inkomsten kwam van de gebruikers. Op dit moment is dat zo'n 15% in onze begrotingen.  Nu waren de overheidsbijdragen in die tijd ook flink lager dus het aandeel van de gebruikers werd ook daardoor groter. Overigens was Rotterdam wel een uitzondering in die tijd. Die vroegen geen geld aan gebruikers en werden volledig door de gemeente gefinancierd. Iedereen was daar dus gratis lid.

Interessant is ook om te zien dat in 1913 zowel gemeente als Rijk al aan de lat staan voor het bibliotheekwerk. Het was een matchingsregeling. Het Rijk deed mee als gemeenten aan een aantal voorwaarden voldeden. In 1913 was er al een tijdelijke voorloper van de rijkssubsidieregeling die in 1921 structureel zou worden. Bedragen konden in die tijd nog wel flink fluctueren van jaar tot jaar. Het ene jaar kon het zo met 15% naar beneden gaan om het volgende jaar weer 10% omhoog te gaan. Het bibliotheekwerk was  een speelbal van de begroting dus.

Een klein uitstapje naar 1921: open van 10 tot 10

Zo begon het dus in 1913. De CV bestond vijf jaar en vond het tijd voor het eerste leeszaaljaarboekje. Het leeszaaljaarboekje is nog heel lang meegegaan. De naam veranderde uiteindelijk naar het jaarboek openbare bibliotheken. In bibliotheek.nl vind ik nog een versie van 2018. Dat heeft het nog lang volgehouden. Maar ondertussen wordt dit volgens mij niet meer uitgegeven. Internet heeft ons meer dan ingehaald. En alle statistieken vind je tegenwoordig op BNetwerk. 

Ik maak toch nog één uitstapje. En dat is naar het jaarboekje van 1921. Dat is het eerste jaar dat per bibliotheek ook wordt aangegeven hoe lang ze open zijn en hoe ze te bereiken zijn. Dat levert het volgende beeld op.


Het is interessant om de openingstijden nog eens even te bekijken. Want wie goed kijkt ziet dat de norm voor eigenlijk elke bibliotheek was: van 10 tot 10 open. Een norm die Hans van Velzen in 2007 ook invoerde voor de nieuwe OBA op het Oosterdok. Toen vonden we dat heel bijzonder maar eigenlijk was het dus eigenlijk altijd zo. Zelfs in Laren-Blaricum waren ze in 1921 al open van 10 in de ochtend tot half 10 in de avond. Elke werkdag. En let op: de zaterdag was toen nog een werkdag. En ook op zondag was de meerderheid van de bibliotheken in 1913 al open. Pas eind jaren '80 was dat weer zo volgens mij. Volgens mij was Leiden toen weer de eerste. En laat dat nou net een bibliotheek zijn die in 1921 juist niet op zondag open was. De geschiedenis geeft af en toe een knipoog.

Kijk ook even naar de telefoonnummers. Het telefoonnummer van de bibliotheek in Hengelo is in 1921 nummer 4. Of dat betekent dat er in Hengelo dus minder dan 10 aansluitingen waren, weet ik niet. Maar mooi is het wel. 

1913. 111 jaar geleden maakte men zich al net zo druk om bibliotheekwerk als nu. 

zondag 17 maart 2024

Hé Mark, hoe gaat het met je boek?

 

'Hé Mark, hoe gaat het met je boek?' is een vraag die me nu weer met regelmaat gesteld wordt. Want: in mei komt mijn derde boek uit! Het is boek dat je hierboven ziet: 'Mejuffrouw Gehner en meneer Zwager : Het dappere duo in het moedige verzet van de Apeldoornse bibliotheek in de Tweede Wereldoorlog'. Mejuffrouw Gehner was directeur van de bibliotheek in Apeldoorn en meneer Zwager was de voorzitter van het bestuur. Op de voorkant van het boek ziet u ze genoeglijk samen.

Vorig jaar juni schreef ik al eens over deze moedige maar ook bizarre geschiedenis. In het voorjaar van 2023 had ik twee keer een week vrij genomen om in archieven rond te neuzen. Heerlijk werk. En ik viel eigenlijk van de ene in de andere verbazing. De achterflap van het boek, die ik dit keer niet zelf schreef, luidt dan ook:
'Op 1 juni 1944 neemt mejuffrouw Gehner ontslag als directeur van de Apeldoornse bibliotheek. Ze wil namelijk niet onder een nationaalsocialistisch bestuur dienen. Mejuffrouw Gehner was de enige openbare bibliotheekdirecteur die in de oorlog uit principe haar werk neerlegde.

Voordat het zover kwam, is er een steekspel met vele schermutselingen met de bezetter en NSB’ers aan vooraf gegaan. Een kat- en muisspel waarbij duidelijk was dat de bezetter altijd het bestuur en de directie van de leeszaal klem kan zetten.

Mark Deckers laat in dit boek zien hoe de bezetter en hun NSB-vrienden achter de rug van het bibliotheekbestuur om stappen zetten om het bestuur ten val te brengen. Dit alles met het doel om te komen tot een zuiver nationaalsocialistisch propaganda-instituut. En ook laat het zien hoe dat idee in het laatste oorlogsjaar weer instort door menselijke hebzucht, onkunde en chaos. Het is een archiefonderzoek dat zich laat lezen als eenn avonturenroman.'
NIOD
Het bijzondere van met name het archiefonderzoek dat ik bij het Nationaal Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) deed, was naar de documenten die nog van de Nederlandsche Kultuurraad beschikbaar waren. De Nederlandsche Kultuurraad was in 1942 opgericht.  Het doel van de raad was om Nederland voor te bereiden: 
'om met eigen aard en eigen kracht en vooral met vastberaden goede wil onze plaats in te nemen in de volkerenorganisatie waartoe wij krachtens onze afkomst en ons wezen behoren. De gehele werkzaamheid van de Nederlandsche Kultuurraad wordt gedragen door de overtuiging dat een nieuwe orde en een nieuw ritme zich in Europa aankondigen'. 

De Nederlandsche Kultuurkamer moest simpel gezegd het Nederlandse cultuurbeleid ombuigen naar nationaalsocialistische aard. Het was voor bibliotheken in de oorlog vooral begonnen met een verbod op allerlei boeken. Maar het moest dus andersom: het nationaalsocialisme moest het uitgangspunt worden. 

En voor de Kultuurraad begon dat voor bibliotheken met een op het oog vriendelijk aanbod: een schenking van Duitse boeken. Uiteraard ook boeken op nationaalsocialistische leest. Het overgrote deel van de bibliotheken - maar lang niet alle - neemt de boeken zonder verzet aan. In Apeldoorn worstelt men met de bezetter over die schenking. Een worsteling die uitloopt op een potje armpje drukken tussen de bezetter en het bibliotheekbestuur. Door documenten uit het archief van het NIOD, het Nationaal Archief en het archief van CODA te combineren kwam ik erachter dat de meerdere partijen achter de rug van de bibliotheek samenwerkten om  het bestuur ten val te brengen. Leidende figuur in alle acties van NSB-burgemeester Pont van Apeldoorn. Een bijzonder figuur overigens. Een man vol 'sturm und drang' en iemand die in zijn gedrag altijd de frontale aanval koos. Hij was al vroeg lid van de NSB, vocht mee aan het oostfront en wordt eind 1942 burgemeester in Apeldoorn omdat NSB-burgemeester Den Besten te coulant zou zijn voor de Joden.

Een opstappend bestuur, een onderduikende directeur en NSB-beheer.

De burgemeester weet het spel zo te spelen dat alle niet-NSB-leden in het bestuur op 12 mei 1944, 25 dagen voor D-day, opstappen. Er blijft een bestuur van drie NSB'ers achter. Maar mejuffrouw Gehner wenst niet met hen samen te werken en stapt op op 1 juni 1944 op. De bezetter komt achter haar aan en wil haar oppakken maar Gehner is dan al ondergedoken. 

Het bestuur stelt een NSB-directeur aan, mevrouw Van Vliegen-Kornelis. Wat er gebeurt onder haar beheer tart elk lot. In het boekje 'In nacht en ijs' dat werd opgesteld door de heer Greve van de Centrale Vereniging (de CV, de voorloper van de VOB) vroeg hij aan alle bibliotheken om hem in te lichten hoe bibliotheken het laatste jaar van de oorlog doorgekomen waren. Over Apeldoorn schrijft hij het volgende. En hoewel ik niet alles wil verklappen, licht dit toch wel een tip van de sluier op. 

Na de oorlog

Mejuffrouw Gehner en meneer Zwager keren beide na de oorlog terug bij de bibliotheek en beginnen moedig aan het herstel van de bibliotheek. Maar het is een moeizame weg want de leden hebben zich namelijk destijds massaal afgewend van de bibliotheek die onder nationaalsocialistisch bestuur stond.   

Voorzitter Zwager en bibliothecaresse-directeur Gehner waren een duo dat de Apeldoornse bibliotheek moedig door de oorlog bracht. En beiden waren bereid om op te staan voor principes en zich uit te spreken. Voor Eleonora Gehner betekende dat zelfs vluchten en onderduiken. 

In 1948 vertrekt Gehner naar de bibliotheek in Utrecht waar de hele geschiedenis nog een romantisch einde zal kennen. Die cliffhanger geef ik u ook maar vast mee. 

Je kan bij de boekpresentatie zijn!

Op dit moment bekijk ik samen met CODA in Apeldoorn, met uitgeverij Waanders en boekhandel Broekhuis naar de voorbereiding van de boekpresentatie. Het zal ergens in mei plaatsvinden.  De exacte datum kan ik nog niet geven maar als je een uitnodiging wil, laat dan gerust je naam bij me achter. Dan krijg je een uitnodiging en hoor je het als eerste. Mocht je mijn gegevens niet hebben, maak dan even een connectie met me via LinkedIn en stuur me dan zo maar een berichtje. 

Het gaat weer een mooi moment worden met aandacht voor een moedig bestuur en een dappere directeur van een bijzondere bibliotheek. 

zondag 3 maart 2024

Welke eisen en normen kun je stellen aan de zorgplicht voor bibliotheken? En wat kunnen we leren van het verleden?

De zorgplicht voor bibliotheken: dat is toch wel hét thema dat onze sector op dit moment bezighoudt. Achter de schermen zijn ambtenaren van alle overheidslagen met elkaar in overleg om tot een goede invulling hiervan te komen. De Wet Stelsel Openbare Bibliotheekvoorzieningen (WSOB) moet hiervoor worden aangepast. Maar in die wijziging zal niet alles geregeld worden. In de beleidsbrief die, toen nog staatssecretaris Uslu in november 2023 naar de Kamer zond, gaf ze aan dat er meer nodig was:

'Op een aantal punten zal de wet specifieker moeten worden. Bijvoorbeeld bij de invulling van het begrip ‘volwaardige bibliotheek’. Hierbij spelen elementen als: een minimumaantal openingsuren, een fysieke collectie en een professionele personeelsbezetting voor het uitvoeren van educatieve activiteiten. De concrete invulling van deze elementen kan bij lagere regelgeving plaatsvinden.'

Met andere woorden, er moet een vorm van normering plaatsvinden waaraan gemeenten moeten voldoen. Ik ga nu niet iets roepen over wat er in zou moeten komen. Het proces dat daarover plaatsvindt is een broedende kip en die moet je niet storen. Maar we kunnen wel wat leren van het verleden. Op een drietal momenten in de bibliotheekgeschiedenis vond namelijk al eerder een vorm van normering plaats: in 1921 bij de Rijkssubsidieverordening, in 1977 en 1980 rond de toen geldende bibliotheekwet en in 2004 en 2005 bij een koepelconvenant. Nieuw is het dus allerminst. Ik laat u zien wat er toen over verteld werd. Ter lering en vermaak. En ik zal in het bijzonder letten op de aanwijzing van de staatssecretaris: wat zei met toen over openingsuren, fysieke collectie en professionele bezetting.  

Op naar het eerste voorbeeld van meer dan een eeuw geleden!

De Rijkssubsidieverordening van 1921

In 1921 waren er op nog maar enkele plekken bibliotheken. De omgekeerde situatie van nu zeg maar. Nu zijn ze overal en zijn er nog maar een paar Gallische dorpen waar het niet zo is. In 1921 bood het Rijk aan om een deel van de kosten van bibliotheekwerk op zich te nemen als de gemeente zelf ook met een groot deel over de brug kwam. Dit noemen we tegenwoordig een 'matchingsregeling'. Als een gemeente niet mee wilde doen was er nog een mogelijkheid om in combinatie met provinciale subsidie een 'correspondentschap' in te richten. Een correspondentschap was een soort kleine bibliotheek die gestald werd bij een ondernemer of inwoner. Een wel gefinancierde bibliotheek zorgde dan voor de collectie. Dit alles tegen vergoeding uiteraard.

 De regeling zoals die in 1921 wordt ingevoerd zal nog decennialang meegaan. Rond 1960 komt er een speciale regeling bij voor Provinciale BibliotheekCentrales (PBC's), de voorlopers van de Provinciale OndersteuningsInstellingen (POI's), die toen alle plattelandsbibliotheken exploiteerden. 

Maar laten we eens kijken wat deze regeling aan voorwaarden meegeeft aan de Openbare Leeszaal en Bibliotheek (de OLB).


De Rijkssubidieverordening stelde allerlei voorwaarden aan bibliotheken. De bibliotheken moesten 'moreel schadelijke' lectuur weren en onpartijdig zijn. Een bibliotheek moest lid zijn van de Centrale Vereniging (de voorloper van de VOB), er moest goede huisvesting zijn en een catalogus van voldoende kwaliteit. Die huisvesting en catalogus werd verder niet omschreven. Maar er was een rijksinspectie, onder auspiciën van de CV én de Koninklijke Bibliotheek, die erop toezag. 

Een deel van deze voorwaarden vind je ook in onze huidige bibliotheekwet. Er zijn waarden in vastgelegd als onafhankelijk, toegankelijk en pluriform. En in artikel acht van onze huidige wet staat een verplichting tot het voeren van een gezamenlijke catalogus. En wij kennen geen inspectie maar bijvoorbeeld wel een certificering.

Maar het gaat nog verder.


Bijzonder is dat de leeszaal kosteloos moest zijn voor personen bóven de 18 jaar. Wij hebben net geregeld dat het kosteloos is voor personen ónder de 18 jaar. Maar in 1921 was de leeszaal vooral iets voor volwassenen. Pas in de jaren '30 van de vorige eeuw kwamen er veel leeszalen voor de jeugd op. 

Er was een afspraak over de maximale contributie en een leesgeld per boek was uitgesloten. Een extra bedrag voor 'sprinters' mocht dus niet. Iedereen moest een gelijk recht op toegang hebben. 

Een bijzondere voorwaarde wat betreft openingstijden was dat de bibliotheek op zondagochtend gesloten moest zijn. Dat was waarschijnlijk bedongen door de katholieken. Die hadden een sterke lobby op dit punt want je kon subsidie aanvragen voor een openbare óf een katholieke leeszaal. Christelijke leeszalen waren in 1921 overigens uitgesloten van subsidie. Overigens was openstelling op zondag in de jaren '20 van de vorige eeuw heel gewoon voor bibliotheken. 

Tot slot was er een eis aan het personeel: men moest in het bezit zijn van diploma's van de CV voor tenminste de directeur en alle belangrijke functies. Ook hier zag de inspectie op toe. 

Die inspectie kon gemeenten redelijk tot de orde roepen, vaak onder dreiging dat de rijkssubsidie werd ingetrokken. Een gemeente kwam dan vaak over de brug. Die matchingsregeling was dus een flinke stok achter de deur. Kleine gemeenten kregen meer rijkssubsidie per inwoner dan grote gemeenten. Daar zat de gedachte achter dat grote zichzelf al beter konden bedruipen dan kleine.

De subsidieregeling werd door de jaren heen steeds gedetailleerder en de normen die genoemd werden, werden dat dus ook. Er kwam een regeling voor collecties, openingstijden en vele zaken meer. Waar het in 1921 nog vage richtlijnen waren, werden het steeds vaker tabellen met normen. De wereld was maakbaar volgens tabellen.

In de regeling die ik zelf in bezit heb van 1967 zien de normen voor het boekenbezit er als volgt uit. 


Wat een lekker overzichtelijk leven is dit toch! Lees in de tabel af hoeveel boeken u moet hebben en schaf die aan. Er zat geen rendementsnorm op. Hoeveel een boek werd uitgeleend maakte niet uit. Tegenwoordig wordt die collectie daar toch wel meer op afgestemd. Het leidt tot een efficiënter gebruik van overheidsmiddelen maar sommigen hekelen dat het verheffingsideaal daar wel voor een deel mee uit zicht raakt. Ik geloof dat je altijd efficiënt moet werken maar dat je je idealen ook niet uit het oog moet verliezen. De waarheid ligt dus naar mijn mening nog altijd in een slimme combinatie. Daar komt bij dat we tegenwoordig niet alleen met fysieke maar ook met veel digitale informatie te maken hebben. Informatie is niet meer schaars en duur maar overal, vaak gratis maar helaas soms wel onbetrouwbaar. Dat levert andere vraagstukken op.

Het overzicht van de openingsuren geef ik u hier ook maar eens. Mag u kijken of uw eigen bibliotheek voldoet aan de normen van 1967. Ik geeft toe, het kan even zoeken zijn. 


Ik denk eerlijk gezegd dat we om deze openingstijden tegenwoordig wel een beetje lachen. Zes uur per week open vinden we eigenlijk niks. En die moest dan ook nog gespreid zijn over twee werkdagen en één avond. De norm bij de SPUK-regeling voor een vestiging lag op 15 uur.  Wie dat vergelijkt met deze tabel komt dan op een plaats uit die rond de 20.000 inwoners zit. De jeugdafdeling hoefde minder vaak open te zijn. Dat waren vaak echt nog aparte bibliotheken met eigen balies in die tijd. En een filiaal hoefde weer minder open te zijn dan een centrale vestiging. En als in dat filiaal dan weer een aparte jeugdafdeling zat, hoefde die nog minder open te zijn. Met andere woorden: het bibliotheekstelsel had er weer een heel genuanceerd verhaal van gemaakt. 

De regeling zou het uithouden tot de jaren '70. Want er kwam toen een heuse bibliotheekwet. 

De concept-AmvB's van 1977 en het paarse normenboekje van 1980

In 1975 werd de Rijkssubsidieverordening opgevolgd door die Bibliotheekwet. De invloed van het Rijk (lees: de hoeveelheid geld die zij aan bibliotheekwerk gaven) werd groter.  Ze financierden toen 100% van de personeelskosten en 20% van de overige kosten. Waar de Rijkssubsidieverordening nog een matchingsregeling was tussen Rijk en gemeente en vaak ook
provincie, daar werd het nu een verdeling van kosten. Verschillende overheidslagen werden dus verantwoordelijk voor verschillende onderdelen van het bibliotheekwerk. 

Ook hier zou een normering volgen en die zou vastgelegd worden in een Algemene maatregel van Bestuur (AMvB). In AMvB's kunnen nadere uitwerkingen van wetten worden vastgelegd. 

Echter, de partijen werden het na lang praten niet met elkaar eens. En dat terwijl de wet allang was ingevoerd. In 1977 lagen er al concepten voor de AMvB's met normen maar die werden telkens maar niet vastgesteld door onenigheid.

Het Nederlands Bibliotheek en Lectuur Centrum (NBLC, de opvolger van de CV en voorganger van de VOB) kwam daarom in 1980 met een eigen normenboekje. Het zogeheten paarse boekje. Het werd niet wettelijk geregeld en het was niet meer dan een richtlijn. 

Het is aardig om de concept-AMvB's van 1977 eens te vergelijken met de normen van 1980. Lag men dan zo ver uit elkaar? Beiden heb ik in bezit. Die concept-AMvB's kreeg ik ooit eens in handen gedrukt van een bibliotheekdirecteur die met pensioen ging en zijn archief opruimde.  'Hier', zei hij, 'wie weet komt het nog eens terug.' En warempel, die directeur kreeg gelijk. 

Ik geef u hier een gedeelte van hoeveel collectie er moest zijn volgens de AMvB.  En dan laat ik u daarna zien wat er in het paarse boekje stond. Het is maar een gedeelte, de lijst is natuurlijk langer met het inwonertal. 



En dit is de lijst zoals deze in de normen van het NBLC terecht kwam. Kijk en vergelijk.


Bij de AMvB had je bij 6.000 inwoners een collectie nodig van 17.000 banden en bij 100.000 inwoners een collectie van 140.000 banden. Bij de NBLC-normen zijn dat er 22.000 en 165.000. Tja, was dit nou een aantal om het af te laten ketsen?  En ja, de lijst van het NBLC veel gedetailleerder.  Maar was een AMvB met wettelijke basis toch niet prettiger geweest dan een richtlijn die toevallig iets hoger lag? Ik kan het achteraf niet meer beoordelen.

Ook over openingstijden werd wat gezegd. Ook die zal ik u allebei laten zien. De AMvB heeft daar deze norm voor, voor de hoofdbibliotheken. Er waren ook normen voor speciale afdelingen en filialen. Net als in de Rijkssubsidieverordening destijds.


De normen van het NBLC kwam tot deze indeling. 


Deze norm is exact gelijk aan de norm van de AMvB alleen kent ook deze norm meer stapjes. Hier kon het dus niet op afgeketst zijn, zou ik zeggen. 

Over personeel wordt niet zo heel veel gezegd in beide documenten. Het gaat veel over rechtspositie. De AMvB doet wel een uitspraak over hoeveel formatie er moet zijn om een bibliotheek te kunnen laten draaien. In het het gedeelte over de personeelsformatie staat bij artikel 5 het volgende.
Nou, tel maar even uit of dit klopt voor uw bibliotheek. Ik heb zo'n vermoeden dat eigenlijk niemand deze norm op dit moment haalt. Ik weet het wel zeker. Bij lange na niet. Overigens was dit een ingroeinorm. In artikel 9 wordt gemeld dat er een afbouw is van één formatieplaats per 2.600 inwoners per 1977 en dat deze zou dalen naar 2.000 in 1991. Toen was deze bibliotheekwet overigens al afgeschaft want hij werd in 1987 vervangen door de Welzijnswet. 

Het normenboekje van het NBLC meldt helemaal niets over de formatie-omvang. Tenminste, niet op zo'n directe manier als de concept-AMvB. Toch is dat boekje wel vermakelijk. Er wordt bijvoorbeeld zelfs aangegeven hoeveel kantoorruimte er genormeerd is voor personeel. 


En  dan zijn er in het normenboekje nog tal van allerlei kleine regelingen. Bijvoorbeeld over hoeveel uren inzet je moet plegen bij een verzorgingshuis bij hoeveel patiënten, hoeveel tijdschriften je moet hebben, hoeveel naslagwerken, hoeveel boekenkarren en hoeveel meter kastruimte etc. Als u ooit de hand kunt leggen op zo'n boekje: gelijk kopen. 

Mensen die nog met het normenboekje hebben gewerkt gaven aan wel blij te zijn met de richtlijn. Ook al kon je er niks mee afdwingen, het straalde wel autoriteit uit. Als je het eens was dat er een nieuw filiaal moest komen, kon je zo uitrekenen wat het moest kosten. Daar was dan minder discussie over. 

De bibliotheekwet werd afgeschaft en ging over naar de Welzijnswet en van de Welzijnswet naar de Wet op het Specifiek Cultuurbeleid. Daarin werd nog steeds benadrukt dat er drie overheidslagen aan zet waren maar daarna moesten ze het zelf maar uitzoeken. Dat veranderde rond 2000. Er werd geconstateerd dat het hele stelsel te complex was geworden. Er kwam een rapport en en nog een rapport en uiteindelijk een stuurgroep bibliotheekvernieuwing. 

Zij stelden de volgende taakafbakening voor en daar een proces voor in te richten:
  • De gemeente is opdrachtgever: zij formuleert haar wensen inzake de invulling van de kernfuncties en de gewenste aanvullende functies van de basisbibliotheek en sluit daartoe een contract af met de basisbibliotheek; 
  • De provincie is regisseur van het bibliotheekstelsel: zij stimuleert en coördineert samenwerkingsverbanden, innovatie, vernieuwing en een cultuuromslag binnen de provincie en kan met de basisbibliotheken binnen de eigen provincie contracten afsluiten over vervulling van aanvullende functies; 
  • De rijksoverheid is eindverantwoordelijke: zij blijft, net als in het huidige stelsel, verantwoordelijk voor de bewaking van de doelmatigheid, samenhang, kwaliteit en pluriformiteit van het openbare bibliotheekwerk.
Met name de provinciale rol - die op veel plekken via PBC's nog lokale biblitoheken exploiteerden - werd uitgezuiverd. De gemeente werd de primaire opdrachtgever. Het is een indeling die we nu in contouren nog zo kennen.

Aanvulling koepelconvenant 2004-2007 en Richtlijn basisbibliotheken 2005
Deze herstructurering en vernieuwing werd in het bibliotheekwerk tussen 2001 en 2007 doorgevoerd. Wim Keizer beschrijft dit proces uitgebreid in zijn boek. Er werd aangestuurd op schaalvergroting en verdere professionalisering. Dit vond plaats met een koepelconvenant tussen het Rijk, IPO en VNG. Er kwam geld voor zowel opschaling en afbouw van de directievoering door de PBC's en geld voor inhoudelijke projecten. In de tweede ronde van dit proces werd de Aanvulling koepelconvenant opgesteld. De staatssecretaris stelde daar voorwaarden aan gemeenten voor het verkrijgen van extra rijksmiddelen. Er werd een zogeheten financieel instapniveau ingesteld. 

Gemeenten moesten het volgende minimaal bijdragen om ook aanspraak te kunnen maken op de extra middelen uit het koepelconvenant. Dus toch weer een matchingsregeling.


80% van de gemeenten voldeed aan die norm op moment van invoeren. Het had voor de bibliotheken onder de norm soms inderdaad het effect dat bedragen  omhoog gingen. Maar later had het effect dat gemeenten die moesten bezuinigen en erboven zaten, wel dachten dat het een tandje minder kon. VNG trok zijn handen in 2011 dan ook van deze norm af toen het Rijk, door de bankencrisis, zwaar moest bezuinigen. In 2022 deed ik een herberekening van deze norm inclusief indexering. Toen bleek dat nog maar 33% aan die norm voldeed en 67% niet. Het beeld is dus tussen 2004 en 2022 volledig gekanteld. Het geeft aan hoe zwaar er bezuinigd is. 

De VOB en VNG stelden in 2005 samen vervolgens een inhoudelijk richtlijn op in het verlengde van dat koepelconvenant. Die richtlijn is niet meer openbaar op internet te vinden. Maar u raadt het al: ik heb hem nog. 

Dit is het document waar voor het eerst over de vijf functies van de bibliotheek wordt gesproken:
  1. Kennis- en informatievoorziening
  2. Educatie
  3. Cultuur
  4. Lezen en literatuur
  5. Ontmoeting en debat
Deze vijf functies zouden in 2015 uiteindelijk landen in de Wet stelsel Openbare Bibliotheekvoorzieningen. Per functie wordt in de richtlijn aangegeven wat dit vraagt op het gebied van personeel, gebouw, collectie en netwerken. De richtlijn is nergens hard genormeerd. Er wordt dus nergens gezegd hoeveel collectie je nodig hebt of hoeveel formatie. 

Per onderdeel werd ook een schema meegegeven met een overzicht op al die onderdelen. Voor Kennis en informatie zag dat er bijvoorbeeld als volgt uit.


Wat kunnen we er van leren?

Tja, wat kunnen we hier nu van leren? Je ziet dat sinds 1987 de landelijke overheid eigenlijk geen rechtstreekse bemoeienis meer had met lokaal bibliotheekwerk. Waar de normen in 1981 nog zeer gedetailleerd waren en een uitvloeisel van eerdere normeringen in de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw, zie je dat de rijksoverheid zelfs bij het herstructureringsproces tussen 2000 en 2010 toch uiterst terughoudend was. De lokale situatie was toch vooral leidend. 

Wat we vooral ook zien is dat geld het structurerende middel was. Zolang het een matchingsregeling is waarbij de gemeente afhankelijk is van het Rijk, hoe beperkt ook, lijken gemeenten goed mee te bewegen met normering. De normering van de jaren '80 had zeker ook nog effect maar was al niet meer afdwingbaar. Het koepelconvenant had als impuls effect want dat leek op een eenmalige matchingsregeling. Toen dat geld uit beeld was, werd de financiële norm een lege huls waar bibliotheken eerder last dan profijt van hadden. 

Als we iets leren van dit verhaal dan is het wel dat we al ruim 100 jaar ervaring hebben met allerlei voorwaarden. Maar we leren er ook van dat we ons er ook erg druk over maken. Het verschil tussen de AMvB uit 1977 en het paarse boekje uit 1980 was niet heel groot. Toch kwam er geen overeenstemming. En ja, het is fijn als er  voorwaarden komen die het bibliotheekwerk een zetje in de rug geven. Maar zaligmakend is het niet. Zeker als er geen directe onderlinge financiële afhankelijkheid ontstaat tussen Rijk en gemeente. 

Linksom of rechtsom, afdwingbaar of niet, die normen hebben vaak toch wel aardig gewerkt. Al was het maar omdat je er de discussie niet over hoeft te voeren met je gemeente. Het is niet iets wat jij als lokale bibliotheek hebt bedacht, maar wat 'normen' voorschrijven. 

Maar uiteindelijk draait het er niet om. Als we iets leren van de geschiedenis, is dat het draait om meer dan paarse boekjes. Het gaat om levend maken wat dit soort afspraken betekenen voor burgers en hoe hun leven er beter van wordt. Als je dat niet kunt uitleggen helpt geen enkele regel of norm.

Ik wens ons en de inwoners van onze gemeenten een mooie en vooral voelbare zorgplicht. 

zondag 25 februari 2024

Tien jaar digitaal lezen in zeven grafieken

Elk jaar zet ik weer de ebookstatistieken voor u op een rijtje. En dit jaar is het een bijzonder jaar.  We lenen inmiddels tien jaar ebooks uit via een landelijk systeem. Een felicitatie aan allen die daar aan meegewerkt hebben. Daar kom ik later nog op terug. Maar we hebben dus ook tien jaar aan statistieken! 

Op 21 januari 2014 werd het eerste ebook uitgeleend via een landelijk opgezet systeem. Overigens werden er voor 2014 ook al wel ebooks uitgeleend maar niet via een landelijk systeem. Geloof het of niet: ebooks inkopen was vóór 2014 een lokale aangelegenheid. Sommige bibliotheken hadden het wel, de meeste niet.

En behalve dat ik dit jaar dus weer de nieuwste jaarcijfers zal bespreken, zal ik ook terugblikken op tien jaar uitleen van ebooks en later ook luisterboeken. En toen ik bezig was met de cijfers zag ik dat ik er op vier manieren naar kon kijken. Welke vier? Tja, dan moet u even verder lezen. Overigens: bibliotheken kunnen hun eigen cijfers ook prachtig nakijken via deze link naar MetdeKB.

Maar ik begin met een anekdote.  

'Ze waren er allemaal op tegen'

Ik weet niet meer precies welk jaar het was. Maar het is al een flink aantal jaren geleden en het was in de tijd dat ik verantwoordelijk was voor de digitale bibliotheek. Zo had ik nog wel eens contact met mijn collega die de fysieke collecties deed voor onze provincie. En zij hield een lijst bij met welke boeken het meest gereserveerd waren in de hele provincie. Ik zag de lijst en zag dat op nummer één van die lijst een boek stond dat wij ook als ebook hadden in de digitale bibliotheek. Er zaten een paar honderd reserveringen op deze titel in het hele netwerk. Ik zei tegen haar: 'Kunnen we deze leden niet mailen dat we het ebook hebben en dat dat per direct te krijgen is?' Ze vond het een goed idee en overlegde het met een paar bibliotheken. Ze kwam bij me terug en zei 'Ze waren er allemaal op tegen'. 'Waarom', vroeg ik? 'Nou', zei ze, 'dan komt deze lener niet in de bibliotheek.....'  

Het toont de wat de ingewikkelde relatie is tussen fysiek lenen en digitaal lenen. Sommige bibliotheekdirecteuren hadden in die tijd liever dat leden dus op de fiets door weer en wind naar de bibliotheek kwamen dan dat ze thuis een ebook zouden lenen. Ondertussen is dat volgens mij wel zo'n beetje verdwenen. Want laten we eerlijk zijn, of je nu een gedrukt boek leest, een ebook of een luisterboek, dat maakt natuurlijk niks uit. Lezen is lezen, of eh, oh ja, luisteren natuurlijk. 

Laten we dan nu eens kijken naar de vier manieren waarop je naar de statistieken kunt kijken en dan trekken we aan het eind nog een paar conclusies. 

Manier 1: Hoe doen we het ten opzichte van vorig jaar?


In 2023, zo schrijft het persbericht van de KB, is het aantal uitleningen van ebooks gestegen. Zo'n drie procent naar bijna 5,5 miljoen uitleningen. Dat is overigens wel nadat het de twee jaren ervoor nog daalde. Wie door de jaren heen kijkt ziet welke ontwikkeling de ebooks hebben doorgemaakt. Van 800.000 in het eerste jaar naar bijna vier miljoen in 2019, het jaar voor corona. Dan een grote stijging door corona. In 2022 loopt het dan wel iets terug maar het handhaaft zich toch op dat hogere niveau. De lezer van gedrukte boeken die in 2020 overstapte naar ebooks, is dus blijven hangen bij de ebooks. De bibliotheken die er destijds bang voor waren dat een lid dat ebooks ging lezen niet meer naar de bibliotheek zou komen, hadden dus niet geheel ongelijk. Maar hé, wees blij dat ie leest.

Feit is dat ebooks zich de afgelopen tien jaar een vaste positie hebben verworven bij de lezer. Ondertussen zijn de luisterboeken er ook bij gekomen. Die lopen iets minder lang mee en daar heb ik de volgende cijfers van.


Luisterboeken werden groot in de coronaperiode. Ook in 2023 stegen zij procentueel harder dan ebooks. Ten opzichte van 2022 steeg de uitlening met 10% naar bijna 2,3 miljoen. Daarmee is het nog altijd minder dan de helft van het aantal ebooks maar is het toch ook geen bijzaak meer. In dit tempo duurt het overigens nog wel even voordat luisterboeken de ebooks gaan inhalen. Maar je weet maar nooit. 

Manier 2: Hoe zit eigenlijk met de gebruikers?


Tja, hoeveel mensen gebruiken nou die luisterboeken en ebooks en luisterboeken? Het persbericht van de KB noemt een aantal van 600.000 gebruikers en een stijging van 16%. Het verbaasde mij dat dat aantal werd genoemd. Want ik lees in mijn statistieken maar 392.000 gebruikers en een stijging van 6%? Hoe zit dat? Nou, er wordt op twee manieren geteld: geldige leners en actieve leners. Een geldige lener is iedereen die wel eens een account heeft aangemaakt op de online bibliotheek. De actieve leners zijn diegenen die het afgelopen jaar de online bibliotheek ook gebruikt hebben. Om eerlijk te zijn: ik vind dat laatste getal een beter beeld geven van de werkelijkheid dan het eerste getal.  Maar het is niet verboden om dat eerste getal te gebruiken. En u en ik snappen natuurlijk ook wel waarom dat andere getal gebruikt wordt.

Als je het aantal actieve gebruikers neemt kom je tot bovenstaande grafiek. Hier zie je dat het aantal actieve gebruikers in tien jaar steeg van 117.00 naar 392.000. Bijna een verviervoudiging. Afgezet tegen de 3,4 miljoen leden die openbare bibliotheken samen hebben, zie je dat zo'n 12% van alle bibliotheekleden actief gebruik maakt van de online bibliotheek. 1 op de 8 dus. 

2020 is apart gemarkeerd in bovenstaande grafiek. Dat is eigenlijk een jaar waarover niet het exacte aantal gebruikers bekend is. In dat jaar werd een nieuw systeem in gebruik genomen en werd in het lopende jaar de teller van gebruikers op nul gezet. Het werkelijke aantal over 2020 moet dus hoger zijn maar we weten niet hoeveel hoger. 

Ook meldt het persbericht van de KB dat er flink veel jonge gebruikers bij gekomen zijn. In mijn analyse vorig jaar stelde ik al dat die jonge gebruikers vooral gebruik maken van de luisterboeken en nauwelijks van de ebooks. Ik maakte opnieuw een verdeling voor zowel luisterboeken als ebooks naar leeftijd: jonger of ouder dan 50 jaar. 


Overigens zie ik in mijn staatje niet dat het publiek verjongd is. Het aandeel onder de 50 was bij luisterboeken vorig jaar 54,9% en nu 53,6% en bij ebooks 33,6% en nu 31,7%. In beide gevallen is het aandeel onder de 50 dus gedaald. Ik verwacht dat de KB naar absolute aantallen van alle gebruikers heeft gekeken, terwijl ik kijk naar het gebruik per leeftijdscategorie. Dat is een iets andere manier van kijken. Beide zijn waar. Oudere mensen zijn dus veel actievere gebruikers dan jonge mensen. Er zijn dus wel veel jongeren bij gekomen maar dat zijn niet bepaald actieve gebruikers.
 
Dit jaar rekende ik ook maar eens de gemiddelde leeftijd uit van de ebooklezer. Een beetje getriggerd door die opmerking over jongeren. Het levert het volgende beeld op. 


Hier zie je dat sinds 2016 - helaas gaat mijn archief niet verder terug voor deze cijfers - de gemiddelde leeftijd van de ebooklezer steeg van 49,6 naar 54,1 jaar.  In zeven jaar tijd steeg de gemiddelde leeftijd dus met 4,5 jaar. Positieve uitzondering was de coronacrisis die ook jongere gebruikers naar de ebooks joeg. Tja, waar dit nog toe gaat leiden is voor mij de vraag. Worden de ebooklezers steeds ouder en sterft het gebruik op termijn dus letterlijk uit of gaat dit zich ergens stabiliseren? Wie het weet mag het zeggen. 

Voor luisterboekluisteraar is de gemiddelde leeftijd (naar gebruik gemeten) 40,2 jaar. Zo'n 14 jaar jonger dus dan de ebooklezer. Maar de luisterboekluisteraars zijn dus ook zeker niet alleen jongeren. 

Manier 3: Hoe doen ze het ten opzicht van de traditionele media?
Ik zoomde tot nog toe in op de online bibliotheek en stelde er her en der een kritische vraag bij. Maar laten we het eens naast de traditionele en fysieke uitleen leggen. Welk aandeel nemen ebooks en luisterboeken in ten opzicht van de gehele uitleenfunctie? Nou, dat ziet er door de jaren heen dan zo uit. 


En dan zie je dus dat de ebooks en luisterboeken een steeds groter aandeel van het geheel hebben ingenomen. Wel met een piek in de coronacrisis maar ook in 2023 namen ebooks en luisterboeken samen 13,3% van alle uitleningen voor hun rekening. Dat is ergens tussen de 1 op 7 of 1 op 8 uitleningen. Elk jaar steeg het ongeveer met een procentpunt ten opzichte van de traditionele uitleen met een sprongetje tijdens corona. Een mooie prestatie dus. Overigens waren er ook wel mensen die dachten dat het nog veel sneller zou gaan en dat de fysieke boeken zouden verdwijnen. Een verhaal dat je vooral hoorde van wethouders die aan het bezuinigen waren. 

Tijd om ook naar de vierde manier te kijken. En dat is niet alleen naar het relatieve aandeel maar ook het absolute aandeel in het geheel. 

Manier 4: En hoe doen ze het in het geheel? 

Want we bekeken het tot nu toe in percentages maar als je het weer terugbrengt naar de werkelijke aantallen? Wat zien we dan? Nou, dat ziet er zo uit. 


Dan zie je dat ebooks en luisterboeken stijgen. Maar dat de fysieke uitleen flink gedaald is in tien jaar tijd. De fysieke uitleen betrof in 2014 nog 80,3 miljoen uitleningen. Voor 2023 staat de prognose - want de echte cijfers moeten nog komen - op 50,3 miljoen. Een daling van bijna 40% in 10 jaar. Overigens was die daling al lang daarvoor ingezet. In de jaren '90 van de vorige eeuw, net voor de grote doorbraak  van internet stond de teller nog op 185 miljoen uitleningen. 185 miljoen! We zitten dus al op 130 miljoen uitleningen minder. 130 miljoen boeken die niet meer gelezen worden. En dan wonen ondertussen ook nog eens een paar miljoen Nederlanders meer in dit land. Als we net zoveel waren blijven lezen, waren het dus nu nog meer uitleningen geweest dan die 185 miljoen.  

Een paar conclusies dan maar?

Het is mooi dat ebooks en luisterboeken hun aandeel innemen maar het is dus zeker geen vervanger geworden. Wel een hele waardevolle aanvulling. We gaan maar eens een paar conclusies trekken. Ik heb één hoofdconclusie en twee kleinere die in dit kader toch relevant zijn. 

Hoofdconclusie 1: Het gaat om lezen, niet om de vorm
Met de bibliotheken gaat het goed. Maar met het lezen gaat het slecht. Wie de laatste paar decennia ziet hoeveel minder er gelezen wordt, moet eigenlijk heel hard schrikken. Tel daar de uitkomsten van het zoveelste rampzalige Pisa-rapport over leesvaardigheid van jongeren bij.  En dan weet je dat we ons moeten schamen dat we hebben gediscussieerd of een bibliotheekgebruiker beter een ebook kan lezen of een gedrukt boek. Daar hebben we de tijd helemaal niet voor! We moeten ons vooral druk maken over het feit dát er gelezen moeten worden! Want om eerlijk te zijn: er is niks mis mee als er weer meer gelezen zou worden. Noem me een Don Quichotte, of noem het vechten tegen de bierkaai maar ik durf toch wel te stellen dat het feit dat we met z'n allen minder zijn gaan lezen, echt een aantal andere maatschappelijke problemen heeft vergroot. Of op zijn minst niet heeft helpen verkleinen. Kinderen zijn gewoon zo'n twintig boeken per jaar minder gaan lenen (en lezen). En nee, dat wordt nog lang niet allemaal gecompenseerd via de Bibliotheek op school. 

Stop dus met bepaalde vormen van lezen te promoten. Promoot het lezen als geheel. In welke vorm ook en voor jong en oud. Daar mag echt wel weer meer aandacht naar toe.

Conclusie 2: Maar eh, waar vind je het ebook en luisterboek?
Ik heb nog eens een flink aantal bibliotheekcatalogi doorgespit. Maar in het rijtje dat ik afliep heb ik maar één bibliotheek gevonden die ebooks of luisterboeken in dezelfde lijst presenteert als het eigen bezit. Dat is de bibliotheek Eindhoven (klik hier voor een voorbeeld). Bij de rest zaten  ebooks en luisterboeken - ook na tien jaar - nog altijd verstopt onder een extra knop of vinkje aan de linker- of rechterkant. Alsof het geen eigen bezit is. Een gemiddelde gebruiker moet dus inderdaad extra moeite doen om het te vinden. Daarmee wordt nog altijd bevestigd dat digitaal lezen de uitzondering is. Gezien de omvang die het ondertussen heeft, is dat onterecht. 

Conclusie 3: Kunnen de cijfers niet openbaar?
Tja, ik heb het al eens eerder geconstateerd. Alle cijfers van openbare bibliotheken zijn openbaar te vinden op het bibliotheekdashboard van de KB.  Alle cijfers behalve de cijfers van de online bibliotheek. Die zitten achter een hekje op MetdeKB. Ik kan me niet voorstellen dat bibliotheken bezwaar zouden hebben tegen het toevoegen van de ebooks en luisterboeken aan deze mooie openbare dashboards. Ik weet dus niet zo goed waarom het dus nog niet openbaar is. Maar de KB kennende is daar vast over nagedacht. Het zou met de uitgevers te maken kunnen hebben. Of de KB moet zelf bezwaar maken omdat ze misschien bang zijn belangrijke marktgegevens weg te geven aan commerciële partijen als Storytel. Maar laat ik hier dan maar een oproep doen. Ik zou het mooi vinden dat als het kan en mag het toegevoegd wordt aan het openbare dashboard. Onder het mom van transparantie van resultaten van wat we met gemeenschapsgeld doen. Wie de handschoen past, trekke hem aan. Ik zal de eerste zijn die hard klapt en bravo roept.

Felicitaties
En daarmee eindigt een overzicht van tien jaar. De felicitaties aan iedereen die achter de schermen werkte aan dit mooie succes. Chapeau. Ik kan dit verhaal alleen maar schrijven omdat er zovelen zo hard aan gewerkt hebben. Het is makkelijke om opmerkingen te maken maar ik zie ook hoeveel werk hiervoor verricht is.

Tien jaar ebooks. De wereld is ondertussen opnieuw flink veranderd. En de bibliotheek ook. 

Met de bibliotheken gaat het goed maar met het lezen kan het nog een stuk beter. In welke vorm dan ook. 

Mijn drie aanbevelingen luiden dan ook:
Lezen! 
Lezen! 
Lezen!

Ik schreef in de afgelopen vijftien jaar een kleine 30 artikelen over ebooks. Wie dat archief nog eens na wil kijken, kan hier terecht.  Je ziet dan eigenlijk de hele geschiedenis voorbij komen.